In de jeugdzorg zijn verschillende vormen waarin een kind en zijn gezin zorg kan ontvangen. De jeugdwet schrijft voor dat kinderen die voor kortere of langer tijd niet thuis kunnen wonen in principe in een gezinsverband opgevangen moeten worden

Artikel 2.3.6

Het college draagt er zorg voor dat de jeugdige in het geval van een uithuisplaatsing, indien redelijkerwijs mogelijk, bij een pleegouder of in een gezinshuis wordt geplaatst, tenzij dit aantoonbaar niet in het belang is van de jeugdige.’

Als een kind niet meer in het eigen gezin kan wonen is het van belang dat er eerst gekeken wordt of de mogelijkheid bestaat dat het in het eigen (familie) netwerk kan worden opgenomen. Als dit niet mogelijk is dan is een pleeggezin de eerstvolgende optie. Voor kinderen met complexere (gedrags)problematiek en/ of gecompliceerde netwerken is deze vorm soms niet toereikend. Zij hebben professionele zorg en begeleiding nodig.

In het verleden kwamen deze kinderen dan op een leefgroep terecht, wat niet altijd de beste optie was en waarin de intentie van de jeugdwet nu ook iets anders vraagt. Voor deze kinderen kan een gezinshuis nu een uitkomst zijn. Hierin krijgen ze de kans om op te groeien in een gezinssituatie waarin fulltime een professionele opvoeder begeleiding biedt.

Het komt ook voor dat een jeugdige al is opgenomen in een leefgroep maar waarin blijkt dat hij of zij nog voldoende hechtingsmogelijkheden heeft om zich in een gezinssituatie verder te ontwikkelen. Ook voor deze jeugdigen is het gezinshuis een goede optie.

Zo zien we dus eigenlijk 4 vormen met de gewenste volgorde:

Thuis, een pleeggezin, het gezinshuis en de leefgroep. 

Zo nodig aangevuld met begeleiding van ouders en/of kind of specialistische begeleiding.